donderdag, maart 12, 2015

In memoriam: Sir Terry Pratchett

Toen ik de middelbare school verliet moest ik opnieuw leren lezen. Dat klinkt wellicht wat al te dramatisch maar zit in zekere zin niet ver van de waarheid af. In verplichte taken ben ik nooit goed geweest, ik volgde liever mijn eigen interesses. Voor lezen gold dat ook. Het eerste teken van herstel kwam na het lezen van Robert Pirsigs filosofische bespiegelingen in Zen en de kunst van het motoronderhoud, en ook het door Douglas Hofstadter kunstig geconstrueerde Gödel, Escher, Bach deed me beseffen dat lezen ook leuk kan zijn, vooral als het niet hoeft. Ik durf wel te stellen dat ook de boeken van Terry Pratchett hier een belangrijke bijdrage aan hebben geleverd. Des te jammerder is het dat Pratchett is overleden, 66 jaar oud. Al sinds 2007 leed hij aan Alzheimer, desondanks ploeterde hij voort om zijn oeuvre uit te breiden. We blijven achter met ongeveer 80 boeken van zijn hand.
Het grootste deel van Pratchett's oeuvre speelt zich in meer of mindere mate af in de Discworld. Die platte wereld, gedragen door vier olifanten en een schildpad, vormt het decor voor tovenaars, heksen, barbaren, dwergen, trollen, zombies, en niet te vergeten de Dood. Het zijn in feite alle wezens die tot het fantasygenre gerekend worden. Pratchett schreef binnen dat genre het soort boeken dat eigenlijk alleen de Britten kunnen schrijven: humoristisch, raar, een licht postmoderne touch (de karakters willen nog wel eens buiten het verhaal stappen of de lezer rechtstreeks toespreken), geschikt voor lezers vanaf een jaar of 14, vol (verborgen) verwijzingen naar de populaire cultuur, en hier en daar maatschappijkritisch. Dat de boeken een groot succes zijn geworden en dat er een soort cultus rondom de Discworld is ontstaan (er zijn onder andere stadsgidsen te koop, er is een kookboek en er zijn maarliefst drie boeken die de 'wetenschap' achter het bestaan van de Discworld beschrijven) komt op de eerste plaats omdat de boeken slim in elkaar zitten en erg humoristisch zijn, maar ook door de memorabele terugkerende karakters. In die zin lijkt het werk van Pratchett op dat van P.G. Wodehouse. De stijl van schrijvers als Robert Rankin en Jasper Fforde lijkt in veel opzichten op die van Pratchett, maar als het gaat om invloed kun je zeggen dat het duidelijk Douglas Adams is die terugziet in de Discworldboeken.
Omdat het om een flinke hoeveelheid boeken gaat is het logisch dat het ene boek wat beter is gelukt dan het andere. Ik vond ze de laatste jaren wat minder worden, maar dat ligt waarschijnlijk net zo veel aan mij als aan Pratchett. Wodehouse' late werk is in veel opzichten een herhaling van zetten van zijn eerdere werk, maar dat doet aan de kwaliteit ervan niets af. Tot de beste boeken reken ik zelf Wyrd Sisters, een prachtige parodie van of ode aan het werk van Shakespeare en Small Gods dat georganiseerde religie genadeloos op de hak neemt. Anderen zullen de boeken met de onbekwame tovenaar Rincewind als favoriet benoemen, of de boeken met politieagent Vimes. Of de boeken waarin de heks Granny Weatherwax figureert, of juist de boeken waarin de Dood een grote rol speelt. Allen hebben zij gelijk. Pratchett's keuze om zijn verhalen te situeren in een parallelle wereld waarin hij naar hartelust zijn gang kon gaan heeft ervoor gezorgd dat zijn boeken tijdloos zijn en nog lang door velen gelezen en herlezen zullen worden.

donderdag, februari 12, 2015

Wetenschapscommunicatie doe je zo: bespreking van Het Exacte Verhaal

Het credo van de wetenschapswereld is tegenwoordig valorisatie. Goede wetenschap is toepasbaar of is in ieder geval relevant voor de maatschappij. Daar hoort bij dat je als wetenschapper een goed verhaal moet kunnen vertellen aan mensen die niet goed ingevoerd zijn in je vakgebied. Veel wetenschappers kunnen daar wel wat tips bij gebruiken -- van het vermijden van vaktaal tot het dragen van de juiste kleding. Ionica Smeets, 'wiskundemeisje', wetenschapsjournalist, en presentator, bundelde haar eigen bevindingen en die van collega's uit het veld in een boekje over wetenschapscommunicatie. Voor 20 Euro is het vrij stevig geprijsd, maar de inhoud is grotendeels de moeite waard.

Ionica en haar uitgever presenteren het boek min of meer als exclusief geschikt voor bètawetenschappers. Toch zijn de meeste tips in het boek net zo geschikt voor andere wetenschappers. Het presenteren van informatie, het schrijven van een populair-wetenschappelijk artikel, het gebruik van metaforen, het omgaan met de buitenwereld: allemaal zijn ze voor een sociaal-wetenschapper net zo uitdagend als voor een bèta-wetenschapper. Sterker: in sommige opzichten kan het voor de alfa-wetenschapper juist moeilijker zijn om duidelijk over te komen. Dat heeft twee redenen. Ten eerste is de wetenschappelijke terminologie in de alfa- en de gammawetenschappen vaak onderdeel van het dagelijks taalgebruik. Dat betekent dat, zodra ik iets vertel over begrippen als intelligentie of motivatie, iedereen denkt te weten waarover ik spreek, maar binnen psychologische of onderwijskundige theorie worden die begrippen vaak heel anders uitgelegd dan in de gangbare spreektaal. Daar heeft een Higgs-deeltje geen last van! Ten tweede beschouwen veel mensen zich op het gebied van de gammawetenschappen al een beetje als 'experts'. Iedereen is bijvoorbeeld een beetje psycholoog, en over onderwijs heeft iedereen ook zo zijn mening. Uitleg over onderzoeksresultaten leidt dan ook regelmatig tot de reactie: "Dat wisten we toch allang?" of andersom tot: "Ik geloof er niets van, want mijn ervaring is anders." In de bèta-wetenschappen komt meteorologie wat dat betreft in de buurt, want over het weer heeft ook iedereen wel zo zijn ideeën. Zo groot zijn de verschillen tussen alfa-, beta- en gammawetenschappen dus niet naar mijn idee.
Het boek van Smeets is vooral nuttig door het grote aantal tips dat gegeven wordt als het gaat om schrijven en presenteren van je onderzoek. Voor een belangrijk deel worden die tips gegeven in de vorm van anekdotes van experts op het gebied van wetenschapscommunicatie en -popularisatie als Robbert Dijkgraaf, Govert Schilling, en Diederik Jekel. Op NRC-wetenschapsjournalist Margriet van der Heijden na komen er geen vrouwen aan bod in het boek, wat het punt dat zij ondervertegenwoordigd zijn in de bèta-hoek bevestigt.
Het boek probeert vooral een overzicht van alles rond wetenschapscommunicatie te zijn. Dat leidt wel tot enkele hoofdstukken die wat hap-snap aanvoelen. Met name het hoofdstuk over het 'zoeken en maken van afbeeldingen' had wat meer aandacht verdiend. Dat komt nu vooral neer op een beperkt overzicht van manieren om te 'liegen' met grafieken door verkeerd gebruik van assen of het gebruik van een 3-D weergave. Desondanks komt telkens in de conclusie van de hoofdstukken terug dat een beetje liegen soms is toegestaan als een boodschap daardoor beter overkomt. Ik had hierin liever een wat meer orthodoxe keuze gezien: iets als 'een beetje liegen' bestaat tenslotte niet, liegen is liegen.

Raad ik dit boek aan aan alle wetenschappers en degenen die in hun werk met wetenschap te maken hebben? Ja, het kan zeker geen kwaad er op zijn minst kennis van te nemen en iedereen haalt er voor zichzelf wel een aantal nuttige tips uit. Ik vond zelf de 'walvis uit Hollywood' en andere verhaalstructuurlijnen nuttig, en ook de presentatietips ('Powerpoint is een ziekte') zullen voor elke onderwijsgevende prettig herkenbaar zijn. Kortom: Het Exacte Verhaal is voor iedereen die een wat groter publiek wil bereiken dan naaste collega's een aanrader.


Ionica Smeets (2014). Het Exacte Verhaal. Wetenschapscommunicatie voor bèta's. Amsterdam: Nieuwzijds. ISBN: 9789057123931




vrijdag, januari 23, 2015

Mijn visie op onderwijs

Toelichting. Eind 2013 werd ik door de studentenvereniging van Onderwijskunde, Vocus, voorgedragen voor de universitaire onderwijsprijs. Daarvoor moeten een aantal stukken aangeleverd worden waaronder een 'visiedocument' waarin je je visie op (goed) universitair onderwijs beschrijft. Ik heb dat toen gedaan. In navolging van ASW-docent Ruud Abma, die zijn visie online heeft geplaatst, heb ik die tekst in iets bijgewerkte vorm hieronder geplaatst.


Al vroeg in mijn carriere, in 1998, ben ik begonnen met het verzorgen van onderwijs aan de universiteit, en sindsdien is mijn visie op onderwijs geleidelijk concreter geworden. Ik ben nog altijd bezig mijn visie op onderwijs te ontwikkelen en ik ben daar nog niet mee klaar. Sterker, ik vind dat je ook niet mag verwachten er een eindpunt is. Gaandeweg heb ik wel een aantal specifieke ideeën verworven die je kunt samenvatten als mijn persoonlijke visie op wat goed onderwijs is, wat het zou moeten zijn, en hoe onderwijs er in de toekomst uit zou kunnen zien. Die ideeën probeer ik gestalte te geven in mijn huidige rol als docent, als coördinator van verschillende vakken, als meedenker in verschillende commissies en andere overlegorganen, en ook in de (populaire) media.

In het begin van het jaar was ik naast onder andere rector-magnificus Bert van der Zwaan een van de sprekers bij het ‘Onderwijsorakels’-evenement – ook al heb ik mezelf nadrukkelijk niet als ‘orakel’ gepresenteerd! Mijn toespraak had als thema: het belang van lef. Lef vormt een van mijn basisideeën over onderwijs. Ik vind dat studenten moeten leren om lef te tonen in het onderwijs. Dat wil zeggen: het doel van een universiteit is om studenten te leren denken. Dat betekent dat zij leren om de wereld kritisch en genuanceerd te benaderen. Ik heb benadrukt dat ik van studenten hoop dat zij leren om lef te tonen, ook als het gaat om hun eigen onderwijs. Ik probeerde het zelf toen ik studeerde aan de UvA: ik zocht vaak de grenzen op van opdrachten of probeerde iets nieuws. In plaats van een volledige schrijfopdracht leverde ik een keer een korte polemiek in. Mijn begeleider (Jaap van Heerden) kon het waarderen. Dat vind ik ook belangrijk: als docent studenten de ruimte geven om lef te tonen, om soms buiten de lijntjes te kleuren. Als schrijfgids gebruikte ik als student een handleiding voor PR-teksten: die dwong me eenvoudig, leesbaar, en gestructureerd te schrijven. Docenten nam ikzelf vaak niet té serieus. Ik kende de universitaire wereld al vroeg omdat mijn vader aan de Universiteit Leiden werkte. Die bagage heeft denk ik gemaakt dat ik het universitaire onderwijs vanaf het begin kritisch aanschouwde: als ik na een eerste hoorcollege concludeerde dat de colleges niets aan een vak toevoegden, dan kwam ik daarna niet meer. Nu ik zelf docent ben houd ik daar rekening mee: ik vind dat mijn colleges meerwaarde moeten hebben. Een college dat ik geef moet een college zijn dat ik zelf ook zou willen volgen.

In mijn onderwijs gedraag ik me als een wetenschapper. Dat betekent dat ik de leerstof kritisch benader en studenten aanspoor om dat ook te doen. Academisch denken betekent in zekere zin dat zekerheden niet bestaan. Daar zit ook juist de lol van wetenschappelijk denken in, in het spelen met die onzekerheid, en dus met de werkelijkheid. Studenten vinden dat niet altijd fijn, zij willen horen hoe het zit, maar ik vind dat academisch denken staat of valt met het leren omgaan met en leren waarderen van continue onzekerheid. Onderwijskunde is daarvoor heel geschikt, omdat het een discipline is die het wetenschappelijke met het minder wetenschappelijke combineert. In het recent verschenen boek 'Het Alternatief' geeft Hester IJsseling ook mooi dit deel van mijn visie weer. Haar uitgangspunt in haar werk als lerares in het basisonderwijs is: "Het is de kunst om het zekere weten te voorkomen". Dat is een knappe prestatie, want het is in het hoger onderwijs niet altijd makkelijk! Overigens deel ik met de rector magnificus de visie dat studenten ook ondernemerschap moeten leren. Ik pleit zo nu en dan voor het opnemen van een dergelijk vak in het curriculum, en gelukkig volgen onze studenten regelmatig minorvakken over dit onderwerp. Ik moedig hen daarin aan.

Het contact met studenten waardeer ik enorm in mijn werk. Ik zie mijzelf niet als verheven boven hen, maar probeer het goede voorbeeld te geven om te laten zien hoe je continu bezig kunt zijn met je vak. Toen ik een tijdje geleden college gaf in het gebouw Achter de Dom bleek dat je daar als docent op een hoog podium staat. Ik ben toen afgedaald en tussen de studenten gaan staan. Daar voelde ik me een stuk meer op mijn gemak: niet boven hen, maar tussen hen. Bij een wetenschappelijke houding hoort ook integriteit en eerlijkheid. Als ik het antwoord op een vraag van een student niet weet geef ik dat zonder aarzeling toe. Ik zeg wel eens: ik ben 16 uur per dag beschikbaar voor studenten. Ik ben in de communicatie alleen formeel als het werk dat vereist. In die zijn beantwoordt mijn visie aan de slogan 'onderwijs maak je samen'.

Ik houd me graag en veel bezig met onderwijsvernieuwing. Op dit moment stapelen de veranderingen zich op: universitair onderwijs is in beweging. Ik volg ontwikkelingen op de voet en ik ben actief in het overleg over vernieuwingen aan de Universiteit Utrecht, bijvoorbeeld over 'MOOCs' en over digitaal toetsen, maar ook andere ICT-toepassingen. De computer en het (sociale) internet spelen hierin een grote rol. Utrecht loopt (naar mijn mening) nu achter in Nederland, maar ik zeg altijd: “Als Utrecht het doet, doet Utrecht het goed.” Ik vind dat Onderwijskunde een sleutelrol mag en moet vervullen bij deze onderwijsvernieuwingen, ook omdat ik bij anderen zie dat juist het onderwijskundige aspect vaak ontbreekt – daar ligt de nadruk meer op technologische mogelijkheden. Het kan zo veel beter en meer doordacht!

Mijn visie op onderwijsvernieuwing richt zich ook op het gebruik van sociale media, waar ik veel gebruik van maak, ook om in onderwijs mee te experimenteren. Mijn initiatief om met Facebookgroepen te gaan werken als aanvulling op Blackboard werkte zo goed dat het binnen de opleiding algemeen navolging gekregen. Op Youtube vat ik zo nu en dan een artikel samen, iets dat door studenten zeer gewaardeerd wordt. Twitter (onder de naam @titchener maar ook @owk_uu) gebruik ik voor allerlei doeleinden, voor onderwijs maar ook om verbinding met 'veld' te zoeken (zowel wetenschappers als leerkrachten). Een direct gevolg van samenwerking via Twitter was de publicatie met de Vlaamse auteur Pedro de Bruyckere van een boek over onderwijsmythen in maart 2013. Dat boek mag zich verheugen in veel belangstelling en het is inmiddels aan de vijfde druk toe. Op mijn initiatief ben ik met enkele andere docenten een weblog begonnen, die zeer goed bezocht wordt, ook bijvoorbeel ddoor leerkrachten in het basisonderwijs. Op deze manier is het voor mij een uitdaging om onderwijskundige kwesties actueel te houden, en de blogs vormen een bron waar ik in het onderwijs telkens weer uit kan putten. Daarnaast blijkt dat het voor studenten een activerende werkvorm kan zijn, want het nodigt hen uit om op een andere manier met leerstof bezig te zijn en om mee te discussiëren over onderwijskundige kwesties.

Het mag duidelijk zijn: mijn visie op onderwijs is een samenstelling van verschillende interesses en doelstellingen. Eén ding staat echter wel centraal: al mijn activiteiten komen voort uit mijn wens om enerzijds het beste onderwijs te verzorgen voor studenten en om hen te helpen volwaardig academisch geschoold te worden, en anderzijds om ernaar te blijven streven zelf een steeds betere docent te worden.