woensdag, januari 30, 2013

Stereotype threat: bestaat het wel?

Ik heb het op mijn blog al eens eerder over het fenomeen 'stereotype threat' gehad (inclusief prachtige demonstratievideo). Stereotype threat is het fenomeen waarbij sommige mensen zich laten beinvloeden door hun onbewuste angst een negatief stereotype te bevestigen zodra ze een prestatie moeten leveren in een bepaald domein. Dat blondines 'dommer' zijn dan anderen bijvoorbeeld, of dat meisjes slechter zijn in wiskunde dan jongens. Het idee is dat je de prestatie van mensen kunt beinvloeden door ze op subtiele (of minder subtiele) wijze aan het stereotype te herinneren voorafgaand aan een toets. Dat is nogal wat. Het fenomeen wordt elk inleidend psychologieboek beschreven en het vormt een belangrijk onderdeel in het debat over verschillen in schoolprestaties tussen jongens en meisjes. Die verschillen lijken naarmate de schoolcarriere vordert alleen maar verder toe te nemen, en dat zou dus gevolg kunnen zijn van onze cultuur waarin we bepaalde (ook ethnische) vooroordelen met de paplepel ingegoten krijgen. Veel onderzoek is gericht op het begrijpen van de factoren waaronder stereotype threat tot stand komt. Uiteindelijk zit het effect tenslotte alleen in het hoofd van degene die eraan 'lijdt', dus zou je denken dat het onder de juiste omstandigheden ook op te heffen moet zijn. Maar: als we naar het onderzoek kijken dat naar stereotype threat is uitgevoerd dan is het beeld heel wisselend. Eigenlijk wordt het effect vaker niet dan wel gevonden, en dat wordt nog sterker als je ook ongepubliceerd onderzoek (met name dat wat wordt gerapporteerd in proefschriften) meeneemt in de analyse.
Colleen Ganley
Die analyse heb ik niet uitgevoerd, maar is onderdeel van een artikel dat binnenkort verschijnt in het tijdschrift Developmental Psychology, en dat werd uitgevoerd door Colleen Ganley van de Universiteit van Illinois en haar collega's. Dat artikel neemt het bestaande onderzoek eens goed onder de loep, en concludeert dat dat alle kanten op gaat. Dat komt ook door veel verschillende manipulaties (hoe prent je de experimentele groep het vooroordeel in hun hoofd voorafgaand aan een test) en verschil in kwaliteit (werden ook jongens meegenomen in het onderzoek, bijvoorbeeld?). Ganley besloot het onderzoek naar stereotype threat nog eens uit te voeren, onder de best mogelijke omstandigheden: de meest 'beinvloedbare' groep (adolescenten), een stevige manipulatie (een vrij expliciete video die werd getoond), en een relatief groot aantal deelnemers aan het onderzoek. In totaal voerden Ganley en haar collega's zo drie experimenten uit, die telkens iets varieerden in de wijze van uitvoering. De resultaten zijn opmerkelijk en ook schokkend: in geen van de drie experimenten werd ook maar enig effect van stereotype threat gevonden! Zoals het hoort zijn de onderzoekers genuanceerd in hun conclusies: misschien is het effect moeilijker te bewerkstelligen dan tot nu werd gedacht, of misschien is stereotype threat altijd aanwezig (wat maakt dat het effect moeilijker aan te tonen is, want verschillen tussen jongens en meisjes kun je dan niet goed meer aan een bepaalde oorzaak toewijzen). De interessantste hypothese van de onderzoekers is dat het effect opgeklopt is, en dat tot nu toe alleen onderzoek is gepubliceerd dat een positief effect laat zien. Daar is wel ondersteuning voor: van de gepubliceerde artikelen vonden 8 van de 10 een positief effect. Daar staan drie ongepubliceerde proefschriften tegenover die geen van allen een effect vonden. Het is de laatste tijd een onderwerp van discussie in de sociale psychologie, en stereotype threat lijkt dus ook aan 'publication bias' onderhevig te zijn.
Misschien nog wel de belangrijkste winst van publicatie van het artikel van Ganley en collega's is dat het precies het soort onderzoek beschrijft waar de psychologie op dit moment naar smacht: een replicatie op hoog niveau waarin een 'gevestigd' effect nog eens goed onderzocht wordt. Tot nu toe verdwenen dit soort studies waarin p constant >.05 is al te makkelijk in een la. Laat het het begin zijn van een nieuwe stroming in de psychologie.



Bron
Ganley, C. M., Mingle, L. A., Ryan, A. M., Ryan, K., Vasilyeva, M., & Perry, M. (2013, January 28). An Examination of Stereotype Threat Effects on Girls' Mathematics Performance. Developmental Psychology. Advance online publication. doi: 10.1037/a0031412

vrijdag, januari 11, 2013

Muziek en muziekvoorkeur: een hypothese


Calvin valt buiten elke wetenschap
De beste conclusie die ik kan trekken uit het veelbesproken artikel over muziekvoorkeur en crimineel gedrag is dat muziek in het leven een belangrijke rol speelt. Dat is wat genuanceerder dan 'muziekvoorkeur voorspelt crimineel gedrag', en ook wel een open deur voor velen, maar zo werkt wetenschap nu eenmaal. Wat me in de discussie nogal stoort is dat het begrip 'muziekvoorkeur' zo simplistisch wordt benaderd. Neem bijvoorbeeld metal. In enquêtes wordt dit als één genre beschouwd, terwijl dat onjuist is. Er bestaan veel stromingen binnen metal, van het bijna klassieke heavy metal, via speed metal tot aan doom metal. Elk van deze genres kent zijn eigen liefhebbers. Vreemd genoeg is in het genoemde onderzoek is 'gothic' wel apart bevraagd, terwijl dat genre meestal ook onder de metal geschaard wordt (tenzij het om Gotische muziek gaat, wat ik betwijfel). Hetzelfde geldt voor klassieke muziek. Sterker: het geldt ook voor rock, voor trance, en voor jazz. Wat 'chart pop' is (top-40 muziek) kan ik al helemaal niet duiden. Kortom: genres zijn complex, en ik vind dat je de kwestie van muziekvoorkeur dan ook genuanceerd moet benaderen. Dat werpt de vraag op: hoe moet je zo'n muziekvoorkeurenvragenlijstje dan invullen? Wat vul je in bij zo'n grofmazig instrument als een Likert 5-puntsschaal? Naar mijn idee is er een belangrijk verschil tussen iemand die niets van metal moet hebben en iemand die er groot liefhebber van is. Dat is niet alleen de persoonlijke voorkeur, maar ook de kennis van het genre. Iemand die niet van metal houdt maakt geen onderscheid tussen verschillende subgenres: het klinkt allemaal als 'herrie' (net zoals ik 'haters' van klassieke muziek ken die het zonder enig onderscheid kattengejank noemen). De liefhebber van het genre kan waarschijnlijk veel beter onderscheid maken tussen de subgenres, van power tot progressieve metal. Wat zullen beiden invullen op de 5-puntsschaal? Wat ik wil zeggen is dat je de scores die niet-liefhebbers en liefhebbers invullen niet goed met elkaar kunt vergelijken omdat ze twee afzonderlijke populaties vormen. Een schaal geeft de indruk dat er een net continuum is tussen 'haters' en 'lovers', maar dat is schijn. Ik denk dan ook dat liefhebbers van een bepaald genre veel genuanceerder over dat genre denken dan niet-liefhebbers. Een genuanceerd oordeel uit zich niet direct in een hoge score op een 5-puntsschaal, de liefhebber kan tenslotte best denken: "Ja, ik houd van power metal, maar van folk metal moet ik niets hebben." Daarom denk ik dat je niet alleen voorkeur voor, maar ook kennis over een muziekgenre moet meenemen als je er iets zinnigs over wil zeggen. In het onderzoek is 'familiarity' wel gemeten maar louter om te kunnen zeggen dat kennis over genres toeneemt van 12 tot 16 jaar.
Het lijkt mij eigenlijk veel leuker om niet te kijken naar muziek als voorspeller van gedrag, maar om terug te kijken: welke muziek heeft je gemaakt tot wie je bent? Daaraan wil ik binnenkort aandacht besteden.

Literatuur 
ter Bogt, T.F.M., Keijsers, L., & Meeus, W.H.J. (2013). Early Adolescent Music Preferences and Minor Delinquency. Pediatrics; originally published online January 6, 2013; DOI: 10.1542/peds.2012-0708.